1. Harmen van der Leek (1895-1941)

 

 

2. Bernard Adriaan Buningh (1878-1957)

 

1. Harme (Enkhuizens voor Harmen) van der Leek is volgens het Amsterdamse bevolkingsregister geboren te Amsterdam op 27 febr. 1895 als zoon van Gerbrand van der Leek (schilder en glazenmaker) en Trijntje Aaij, gehuwd op 24-5-1894 te Enkhuizen. Gerbrand en diens vader waren Enkhuizers. Vanaf Harme's geboorte tot 20-5-1901 woonde het gezin in Amsterdam, op maar liefst 9 verschillende adressen, maar keerde toen naar Enkhuizen terug en betrok een woning aan de Staaleversgracht. Op 29-1-1916 volgde de definitieve verhuizing naar Amsterdam. Het gezin – met Harme die zijn naam nu Harmen schreef – woonde op diverse adressen in de buurt van het Frederik Hendrikplein en Amaliastraat waar tot 1925 Cor Kint woonde : Marnixstraat, Marnixkade, Fred. Hendrikstraat. Eind dec. 1930 ging Harmen zelfstandig wonen. Hij huwde te Amsterdam op 30 april 1931 Elisabeth (Bep) Boom, geb. Amsterdam 12 juni 1906, overl. Amsterdam 13 jan. 1956, dochter van Anthonius Jacobus Boom en Frederika Cornelia Munting. Op 17 nov. 1941 is Van der Leek in de duinen bij Bloemendaal gefusilleerd.
   T.a.v. de geboorteplaats van Harme heerst enige onzekerheid (zie Van der Veen, die zich op gegevens van de Enkhuizer BS baseert), maar zowel het Oorlogsslachtofferregister (zie www.ogs.nl) als ook de BS Amsterdam en de gemeente Ouder-Amstel in het digitaal monument ter herinnering aan de oorlogsslachtoffers geven Amsterdam als geboorteplaats aan. Vóór, tijdens en na de geboorte van Harme woonden zijn ouders in Amsterdam, zij het dat ze tijdelijk naar Enkhuizen gegaan kunnen zijn zonder dat door te geven aan het bevolkingsregister, bijvoorbeeld omdat zijn moeder bij familie en vroedvrouw in Enkhuizen wilde bevallen. Het feit dat in zowel het overlijdensbericht (1941) als in de kennisgeving van bijzetting (1952, in Enkhuizen!) de geboorteplaats niet genoemd wordt, zou op onzekerheid dienaangaande bij de naaste familie kunnen duiden, maar veeleer op vrees voor de overheden, niet alleen voor de duitse, maar na de bevrijding ook voor de nederlandse overheid i.v.m. uitkeringen en pensioenen.
   Harme's grootvader Harme had er een lakfabriek aan de Staaleversgracht (zijn beroep was "lakstoker"), zijn vader Gerbrand een drogisterij annex schildersbedrijf. Het verbaast dus dat Harme 1895-1901 in Amsterdam verbleef. Logeerde hij soms bij een oom of tante? Was zijn moeder ziekelijk? Van der Veen (zie Litt.) vermeldt dat Gerbrand en Trijntje Aay aan de Driebanen in E. woonden en dat Harme aan de David Vlughstraat in E. geboren is — in een ziekenhuis? — als eerste van de vijf kinderen. Evenals Gerbrands data (16-8-1865 — 19-4-37) gehuwd op 24-5-1894 met Trijntje Aay (24-10-1868 — 23-3-1932) zijn deze gegevens afkomstig uit het Gemeentearchief Enkhuizen ; nakomelingen die de auteur geinterviewd heeft hebben geen correcties aangebracht.

       Overlijdensbericht Harmen van der Leek       Bericht bijzetting Harmen van der Leek           

                           Overlijdensbericht                                                                      Bericht bijzetting
                         Harmen van der Leek                                                                Harmen van der Leek

Vader Gerbrand had een drogisterij/schildersbedrijf, dat was voortgekomen uit “de lakfabriek” (merk Tintol glansverf) - de combinatie huisschildersbedrijf en drogisterij kwam in die tijd en nog lang daarna vaker voor. Deze “lakfabriek” was gevestigd aan de Staaleversgracht, nu genummerd 2 en 3, en was opgericht door de grootvader van Harme, die ook Harme heette (1835-1923). Voor wie er oog voor heeft, is het nog aan de oude gevel(s) te zien. Ze zijn wat naar achteren gebouwd in vergelijking tot de later vastgestelde rooilijn. Je zou kunnen spreken van een bescheiden industrieel monument, aldus Van der Veen.
Van huis uit bekend met kwast, penseel en verf maakte Harmen in het vriendenverband kennis met kunstschilders die bij de lakfabriek soms hun materialen kochten.

Harmen van der Leek (meest geciteerde karakterisering ‘scherpzinnig essayist’, van Godfried Bomans), werkte evenals Hein de Bruin op het kantoor van Sluis & Groot in Enkhuizen en kreeg ook zijn eerste lessen Duits van B. A. Buningh in Enkhuizen. In Amsterdam zat hij o.m. op de nachtredactie van het Algemeen Handelsblad. Sinds 1922 volgde hij de lerarenopleiding M.O-Duits aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en werd leraar Duits, eerst in Hilversum, vanaf 1932 aan het Hervormd Lyceum aan de Brahmsstraat in Amsterdam. Hij was mede-oprichter (1923) en redacteur van het literatuurtijdschrift voor protestanten Opwaartsche Wegen tot de opheffing in 1940. Stelling 19 bij het proefschrift van Hans Werkman luidde "Het essay 'Het Manco-vraagstuk' door Harmen van der Leek (Opwaartsche Wegen, jg. 1 nr. 1-3, maart-mei 1923) is voor de christelijke literatuur nog altijd actueel [...]", zie het tijdschrift Liter nr 36.
Kamphuis schrijft in zijn dagboek, juni 1936 (geciteerd in Liter) : "Het leven lijkt mij toch soms bar weinig waard : hoe men zich ook inspant, per slot gaat men toch dood". Idem in juli 1936 : "Poëzie ontspruit aan menschelijkheid, nooit aan een door teksten geharnaste theologie. Dit contra Dr. Dam in De Reformatie, die met bijbelteksten gewapend een gedicht analyseert. Zoo wordt eerst recht goed duidelijk, hoe er uit de Calvinistische levenssfeer zoo weinig kon opbloeien". Temidden van dit getheoretiseer, vaak gekrakeel te noemen, bewoog zich De Bruin. Het bracht hem in 1936 n.a.v. zijn overstap naar De Werkplaats wrijving, vooral met Van der Leek. Van der Leek bestreed Heeroma's profetische opvatting van het dichterschap. M.i. terecht. De Bruin verweet Kamphuis dat deze zijn sceptische houding inzake de tijdschriften liet varen en bleef in zijn proza en poëzie zijn eigen - Barthiaanse - weg volgen.

Op 25 september 1941 werd Harmen gearresteerd wegens betrokkenheid bij hulp aan Engelse piloten. Hij werd gevangen gezet in Scheveningen, later overgebracht naar het Huis van Bewaring I in Amsterdam. Daar schreef hij op 17 november 1941 zijn later illegaal verspreide brief aan zijn “geliefde Pastor en Vriend” ds. T. Ferwerda, die op 12 september 1944 samen met zijn koster S. v.d. Baan van de Keizersgrachtkerk wegens illegaal werk door de Duitsers zou worden gefusilleerd. Dr. L. de Jong nam de brief van Harmen bijna geheel op in zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (deel 8, 1e helft). Na een laatste gesprek met ds. T. Ferwerda werd Harmen een uur later geëxecuteerd in de duinen van Bloemendaal. Eerst veel later hoorde zijn familie hiervan en wat er met zijn stoffelijk overschot was gebeurd. Mevrouw Van der Leek bleef alleen achter met vier zonen en twee dochters. Henk van Randwijk heeft vanuit zijn illegale werk het gezin niet in de steek gelaten en naar vermogen gesteund.
In Amstelveen herinnert de Van der Leeklaan aan de verzetsman Harmen van der Leek, die in de Tweede Wereldoorlog hielp bij het onderdak verschaffen aan neergehaalde Engelse vliegtuigbemanningen.

In memoriam H. van der Leek (Hein de Bruin in Critisch Bulletin, Herdenkingsnummer, dec. 1945).
Harmen van der Leek werd, daar hij betrokken was geworden in een hulpverlening aan Engelse piloten, door de Duitsers ter dood veroordeeld en in November 1941 gefusilleerd. Hij was een van de eerste slachtoffers van het schrikbewind, dat hem, met enkele anderen, uitgekozen had om tot angstaanjagend voorbeeld gesteld te worden ; bekrachtigd door het geloof, werd hij voor zijn lotgenoten een voorbeeld van stervensmoed.
   Hoewel het schriftelijk aandeel van Van der Leek in de protestants-christelijke letterkunde, gemeten aan het   tijdsbestek van meer dan 20 jaar, dat hij op dit terrein leiding gaf, niet buitengewoon omvangrijk is, zijn critische arbeid en de invloed die hij uitoefende op zich van historische betekenis voor die periode, waarin deze literatuur een eigen karakter ontwikklde.
  Het tekort aan literaire cultuur, en aan kennis, waarin een opleiding niet voorzag — want Van der Leek ging in Enkhuizen, waar hij in 1895 geboren werd en zijn jeugd doorbracht, van de lagere school naar het kantoor — heeft hij aanvankelijk door hartstochtelijk bedreven zelfstudie overwonnen ; later, in Amsterdam verwierf hij, onder allerlei dag- en nachtwerk door, het diploma M.O.A. Duits, vervolgens via de universiteit de B-acte, wwarna hij leraar werd aan het Hervormd Lyceum.
Met zijn op deze verscheiden wijzen opgedane ervaring in de literaruur heeft hij het literaire streven van zijn geestverwanten als redacteur van hun tijdschriften gediend. Breder bekendheid verwierf Van der Leek door zijn critieken in Opwaartse Wegen. Van tijd tot tijd, als hij er na lang beraad toe komen kon, heeft hij in dit tijdschrift der Jong-Protestanten vooral het werk uit deze groep in artikelen van een gedegen, boeiende stijl onder hander genomen. Het "Manco-vraagstuk", dat het onderwerp vormde van een belangwekkende beschouwing in de eerste jaargang, heeft eigenlijk de 17 jaren van zijn redacteurschap lang zijn aandacht gehad. In de rubriek Boekbespreking, zowel als in zijn doorwrochte essays, heeft Van der Leek blijk gegeven van zijn klaar inzicht in de achterfronden van Literatuur. Met name zij hier zijn studie over Jacob Wassermann genoemd. (O.W. Jg. 12).
  Meer nog misschien dan door publicaties heeft Van der Leek invloed gehad door gesprek en lezing ; hij was onder anderen voor aankomende studenten en studerenden van verschillende richting een gaarne gezochte raadgever, waar het gold wegwijs te worden in allerhande geestelijke stromingen. — Nadat hij in 1940 uit de redactie van Opwaartse Wegen was getreden, heeft hij nog een en andermaal de Poëziekroniek in Stemmen des Tijds verzorgd.
  Velen zullen ongetwijfeld in de komende tijd van herstel en vernieuwing der culturele waarden het oriënterend oordeel van Harmen van der Leek missen.

Vergetelheid (Gert J. Peelen in De Volkskrant, mei 2003).
Soms valt er in krantenkolommen terloops een naam die, volkomen vergeten gewaand, bij een enkeling toch een bel doet rinkelen. In zijn column Herdenking (De Voorkant, 5 mei) citeert Martin Bril uit een brief van ‘ene Herman van der Leek’ die, ter dood veroordeeld in 1941, in zijn laatste uren werd bijgestaan door de later eveneens door de Duitsers geëxecuteerde ds. T. Ferwerda.
  Dat Bril Van der Leek niet kent, blijkt uit dat simpele woordje ‘ene’ en uit de verkeerde spelling van diens voornaam : Herman heette in werkelijkheid Harmen. Belangrijker is dat hij iemand voor heel even uit de vergetelheid haalt, die vanwege hulp aan neergeschoten Engelse piloten in 1941 op 46-jarige leeftijd door de Duitsers gefusilleerd werd. Maar wat Bril kennelijk niet weet, is dat dezelfde idealist Van der Leek in het begin van de twintigste eeuw een van de drijvende krachten is geweest achter een protestants-christelijke literaire beweging, die in 1923 het tijdschrift Opwaartsche Wegen het licht deed zien.
  Van der Leek was de man die met het aan de orde stellen van het ‘manco-vraagstuk’ de protestanten gevoel voor  literaire schoonheid trachtte bij te brengen. Zonder veel succes overigens. Als zij naast de bijbel al iets anders lazen, hielden de orthodoxe protestanten het liever bij een stichtelijk streekromannetje. En het blad leed, tot het in 1940 ter ziele ging, voortdurend een noodlijdend en, door interne twisten van ideologische aard, verscheurd bestaan.
  Dat Opwaartsche Wegen desondanks het podium werd waarop latere literaire coryfeeën als Gerrit Achterberg en Annie M. G. Schmidt debuteerden, is mede en indirect te danken aan Harmen van der Leek.

Uit het vriendengedicht van Fedde Schurer ‘Zestig - en wat dan nòg?’ in zijn Bijdrage aan het Liber Amicorum 1961 voor P. J. Risseeuw licht ik een paar regels over Van der Leek en De Bruin.
Wie zou de naam van Van der Leek vergeten,
zo wreed vermoord door heersende proleten,
en Hein de Bruin, zoekend naar wat zou blijven,
die zijn benauwenis niet weg kon schrijven
en die verbijsterd onze kring ontviel –
gedenk hem nog, en hebbe God zijn ziel –
van tijd tot tijd blijft ons hun beeltnis wenken
tot vroeger dagen om Hernieuwd Herdenken.

Hieronder een van de laatste brieven die Van de Leek uit de gevangenis schreef.

Amsterdam, Maandag 17-11-41

Geliefde Pastor en Vriend [ds. J. ter Schegget],

Wat hebben we weer beleefd. J.l. Vrijdag werden we eerst met z'n vieren naar Amsterdam vervoerd en waren in de auto uitermate opgewekt. Tegen een van ons was gezegd, dat we opnieuw zouden worden verhoord en dat kon na de uitspraak van doodstraf gunstig zijn. De slag kwam daardoor te harder aan. We hadden nog drie uur te leven en konden onze laatste brief schrijven. Dat heb ik gedaan en wachtte ondertusschen op Uw komst. Ds. Ferwerda sprak ik nog een oogenblik en kon hem verzekeren, dar alles goed met me was. Ik kon ook niets anders zeggen, ik was onuitsprekelijk rustig en moedig. Dat is Gods werk geweest, waar zou ik anders zoo'n blijmoedigheid gekregen hebben? Ik kon rustig afscheid nemen van allen en alles - alleen was daarmee de laatste band met deze aarde losgemaakt. Toen, een kwartier voor de tijd, kwam het bericht: uitstel. Dat heeft me volkomen stukgeslagen. Ik had met den dood voor oogen geen oogenblik van aanvechting, mijn Godsvertrouwen bleef sterk. Toen ik in die vreeselijke, zwaar getraliede doodencel was ingesloten, had ik een oogenblik de aandrift om te gaan zingen - ik bekeek met een glimlach die massa ijzerwerk, toen de deur dichtsloeg dacht ik: daar slaat de deur voor het aardsche leven voor goed dicht. Maar meteen kwam daaroverheen de heldere en vaste gedachte: "Ook hieruit kan God, als Hij wil, nog verlossen", maar daarbij niet de minste smart of teleurstelling, niet de geringste begeerte, dat Hij het nu ook zou doen. Pas toen ik uit de doodszekerheid weer in de twijfel en angst, in het opnieuw afwachten werd teruggestooten, ben ik innerlijk bezweken. Ik bleef verzekerd van Gods onuitsprekelijke goedheid in Jezus Christus, van Zijn zondevergeving, ik bleef zeker, dat Hij het beter weet dan ik, maar ik heb schreiend en snikkend Zijn bijzondere hulp moeten aanroepen, om deze nieuwe schok te kunnen dragen. Twee dagen heb ik wonder geleden, met mijn celgenoot, soms hebben we over Gods rijke genade kunnen spreken, maar mijn eigen zekerheid was, ten opzichte van uitreddeng, wèg. Ik ben daarover niet in opstand gekomen tegen God - ik heb alleen de eerste, slapelooze nacht van Vrijdag op Zaterdag de laatste strijd doorgestreden en pas nu vóór alles geleerd te bidden: Uw wil geschiede. Ik heb gezegd: Heer, nu kan ik niet meer, hier hebt Gij mij, volkomen machteloos en verslagen. Ik verwacht thans niets meer, dan Uw genade. Maar mijn geloof was niet geschokt - ik ben alleen tot de slotsom gekomen, dat God met mij nog niet klaar was, hetzij voor den tijd òf voor de Eeuwigheid. Vannacht werd ik wakker en voelde, dat mijn blijdschap geheel was teruggekeerd. Wel voel ik nog smart en angst, want nu weet ik een heel deel van wat ons waarschijnlijk voor een tweede maal te wachten staat en daaraan ontbreekt nu de verzachting van het onverwachte, maar ik ben zeker, dat God ons ook daar weer doorheen zal helpen. We zijn op het laatste voorbereid. Daarbij bezit ik nog ten volle mijn geloof in Gods wondermacht, ook thans kan Hij nog uitredding geven en de laatste pogingen in Berlijn zegenen. Er wordt voor alle vier gratie gevraagd, omdat wij eigenlijk den dood al gestorven zijn, tot op een laatste kwartier na. Dat is letterlijk waar, Brouwer zegt aldoor: Ik ben al dood geweest. Maar ik voel nu, dat ik daarna, naar die mogelijkheid, niet meer mag grijpen, maar nu stil als een kind de beslissing van mijn Vader moet afwachten. Ik moet lijden, maar niet als een die zonder uitzicht is. Wàt komt is altijd goed, zal zelfs ongekend heerlijk zijn. We bidden hierom nog te mogen leven als getuigen van den Heiland, meer vragen we niet. U ziet, een klare en heldere houding is me niet gegeven, maar ik wacht op den Heer. Ik hoorde van Mevr. Schimmel, groet U haar van mij en dank haar, ze is met mij bewogen geweest, elk bewijs van liefde is als een boodschap van den Heiland en een zucht, die uit den hemel aan komt waaien. Als hier de liefde van de Gemeente reeds zoo kan dragen, vertroosten, blij en ontroerd maken, - wat zal dan de Hemel zijn, waar we zullen baden in de liefde van God zonder hinder, zonder angst, smart, trranen, zorg, onrecht, verschrikking, als alle dingen nieuw èn van God èn van ons tot God zullen zijn, al onze bevrijde liefde zal samensmelten met de liefde van alle engelen en heiligen - dit is te verwonderlijk voor menschengedachten en menschenwoorden. Ik dank God voor mijn grootmoeder, die mij zoo krachtig op Zijn weg leidde, voor mijn ouders en vrienden, die me op dien weg steunden, voor de Kerk van Christus, voor zijn dienaren, waaronder ik verschillende van mijn goede vrienden heb, die Kerk, die mij altijd weer het Evangelie bracht en waar God mij wilde stellen onder oordeel en genade tegelijk. Want hoe zou ik me thans zonder dat alles bevinden? M'n lotgenoot Brouwer wordt getrokken en is willig om mee te komen. God is met hem bezig.

Tot besluit het gedicht Celbrief van Klaas Heeroma (ps. Muus Jacobse). Het heeft niet de kracht van de regels “Maar als ik leven mag tot de bevrijding / en juichen op het overwinningsfeest / God, doe mij dan dit weten : wat voorbijging / aan nood en leed is niet vergeefs geweest” in zijn gedicht Op Nebo's top, door koningin Wilhelmina in een van haar toespraken voor Radio Oranje voorgedragen, of van Van Randwijks “Een volk dat voor tyrannen zwicht / zal meer dan lijf en goed verliezen / dan dooft het licht ...” Maar Heeroma's toonzetting is kies en passend voorzover woorden passen kunnen bij de laatste uren in een dodencel.

CELBRIEF
Muus Jacobse
Uit: Margrieten (1943, herdrukt 1944). Ook in Muus Jacobse, Gedichten 1941-1945. Uitgegeven in het bevrijdingsjaar 1945 bij D. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij N. V. ’s Gravenhage.
Muus Jacobse is een schuilnaam van Klaas Hanzen Heeroma.

in memoriam
Harmen van der Leek

“Nu ga ik niet alleen :                      Plots wordt dan onze cel
gistren kwam hij er bij.                    licht, want hij lacht naar mij :
Wij zijn als broeders één                 God overwon de hel,
en straks gaat hij met mij.               zegt hij, voor jou en mij.
  Hij noemde mij zijn naam,                Jij die de vrijheid zocht,
keek de vier muren om,                   streed in een goede strijd :
toen naar het tralieraam                 God heeft je vrijgekocht,
en lachte om de zon.                       Hij wil geen dienstbaarheid.
  Ik zei : jij die zo lacht,                     Zal bij een goed begin
je ziet de zon misschien,                 Ook niet het eind goed zijn ?
maar wat je hebt verwacht,            Treed tot de vrijheid in !
zul je toch nooit meer zien.             Lach om de zonneschijn ! ...
  Ik heb geloof gehad                        Morgenvroeg als ik ga
en op mijn plaats gestaan,             ga ik samen met hem
en – ach, hoe weinig ! – wat          die ik door Gods gena
een daad toen scheen gedaan.      nu als mijn broeder ken.
  En ik heb niet gebeefd                    En met een blijde lach
toen deze celdeur sloot,                 groeten wij dan elkaar :
want slechts wie vrij is leeft,           dit is de vrijheidsdag !
dacht ik : vrijheid of dood !             dit is het jubeljaar !
  Maar nu ik al zo lang                       Achter ons zinkt de muur,
tuur naar wat ik verloor,                 ver is het peloton,
en alles gaat zijn gang,                  en als een stem roept : vuur !
denk ik zo vaak : waarvoor ?          zien wij alleen de zon.
  Waartoe en dan een cel en dan      De zon der eeuwigheid
dood op een doodstil plein ?           omstraalt ons zo vol licht,
Jij die nog lachen kan                      dat wij, voorgoed bevrijd,
om een reep zonneschijn,               aadmen met ogen dicht.
  zeg het mij toch, men sloot             De lucht is hier zo warm
jou en mij in één cel :                     dat wij, als vallend graan
heerst over ons de dood ?              gevangen in Gods arm,
Wint hij dit duivels spel,                  liggen en slapen gaan”.
  die ons maar altijd door
vrijheid en leven rooft ?
Broeder, waar sterf ik voor ?
Zeg mij wat jij gelooft !...
 

     Litt.
- Hein de Bruin, In memoriam H. van der Leek. Critisch Bulletin, Maandblad voor letterkundige critiek. Herdenkingsnummer, december 1945, p. 23-24. Portretfoto van van der Leek tegenover p. 13.
-                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 8/1, 1978.
- Nico Heukels en Ton Veen, 'Literatuurcriticus Harmen van der Leek stierf veertig jaar geleden voor vuurpeloton', in: Nederlands Dagblad, 17 en 18 nov. 1981.
- Opwaartsche Wegen. Schrijversprentenboek 28. Eindredactie M. Salverda. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag, 1989, p. 69-71, 116 et passim.
- Bert van der Veen, Twee vrienden. In Steevast, 1994.
- Bert van der Veen, Bentveugels van Enkhuizen. Vereniging Oud-Enkhuizen 2006.

Digitaal monument voor de slachtoffers van W.O. II.
Harmen van der Leek. Geboren op: 27-02-1895. Te: Amsterdam, Nederland. Beroep: Leraar. Adres: Ouderkerk aan de Amstel / Amstelveen. Overleden op: 17-11-1941 te Bloemendaal, Overveen (Nederland). Lid van het verzet. De heer Van der Leek was op het moment van overlijden niet woonachtig in Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, maar in Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Amstelveen. Vandaar dat gezinsgegevens ontbreken.

Van der Leek wordt ook herdacht op de oorlogsmonumenten van de gemeente Amstelveen op de Amsterdamseweg 44-60 en op de Amsteldijk Zuid 144.
   Dat hij niet genoemd wordt in Opdat wij niet vergeten. De bijdrage van de gereformeerde kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het nationaal-socialisme en de duitse tyrannie (1947, red. Th. Delleman, 752 paginas) is een onverklaarbare zaak.

a. Volgens het bevolkingsregister A'dam is Harmen geboren te Amsterdam op 27-2-1895. Hij is een zoon van Gerbrand van der Leek en Trijntje Aaij (op de grafsteen Aay). Harmens vader is geboren in Enkhuizen.
b. Vanaf Harmens geboorte in 1895 woonde hij in Amsterdam, met uitzondering van de periode 1901-1916, toen hij met zijn ouders aan de Staaleversgracht in Enkhuizen woonde.
c. Harmen huwde te Amsterdam op 30-4-1931 Elisabeth Boom, geb. Amsterdam 12-6-1906, overl. Amsterdam 13-1-1956, dochter van Anthonius Jacobus Boom en Frederika Cornelia Munting. De BS-kaart geeft als beroep "leeraar Hoog Duitsch".
d. Adressen :
i. 30-12-1930 Valeriusstraat 181 (hs), Amsterdam ; daarvoor bij zijn ouders.
ii. 02-06-1931 Van Tuyll van Serooskerkenweg 132 (2h), Amsterdam.
iii. 05-05-1933 Hendrik Jacobsstraat 30 (3h), Amsterdam.
iv. 06-11-1936 Amsteldijk Noord 33b, Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Nieuwer-Amstel, tegenwoordig gemeente Amstelveen; kan ook 1937 zijn, het jaartal is slecht leesbaar.
e. Zijn weduwe Elisabeth Boom verhuisde op 20-1-1947 naar Stadionweg 120 hs Amsterdam en vervolgens op 3-2-1950 naar Cliostraat 53 (1h).
f. Op 26 januari 1952 is de urn met de as van Van der Leek in aanwezigheid van ds. Ter Schegget bijgezet in het graf van zijn ouders op de Gemeentelijke begraafplaats in Enkhuizen. Op de lijst van cultuurhistorische graven van de gemeente Enkhuizen komt het voor onder de civiel-particuliere graven. In het slachtofferregister van de Oorlogs-gravenstichting bevindt zich een foto van het graf. Op de zerk staat de foutieve (of juist correcte) geboortedatum 26-2-1895 i.p.v. 27-2-1895.

2. Bernard Adriaan Buningh

Vader: Bernard Dominique Buningh, moeder: Dorothea Anna Clara van Goor.
Heeft zich op 29 augustus 1903 gevestigd in Enkhuizen aan de Westerstraat 60. Van 1903 tot 1943 was hij aldaar als leraar Duits en schoonschrijven aan de H.B.S. werkzaam.
Hij is geboren 27 januari 1878 te Winschoten en overleden 9 mei 1957 te Enkhuizen.
Buningh is twee maal gehuwd geweest.
1) Op 27 december 1906 te Amsterdam gehuwd met Gesina Ohmstede, geb. 8 febr. 1869 te Amsterdam, overl. 13 maart 1940 te Enkhuizen.
2) Op 14 augustus 1941 te Hoorn gehuwd met Riemke Groot, geb. 1 december 1897 te Enkhuizen, overl. 2 maart 1985.

Buningh, Duitsch leesboek voor handelsscholen. Gothisch schrift.
Buningh, Handelskennis en handelsterminologie voor den Duitschen Correspondent.
Buningh, Duitsch leesboek, tweede jaar. Gothisch schrift.
Alle drie uitgegeven door Muusses, Purmerend. Deze leerboeken zullen Hein de Bruin en Harmen van der Leek niet onbekend zijn geweest.

B. A. Buningh was mede-auteur voor Duitse citaten van
Gevleugelde woorden : verzameling van bekende citaten in verschillende talen (Nederlandsch, Fransch, Duitsch, Engelsch, Latijn en Grieksch) zooveel mogelijk met opgave van den oorsprong en, zoo noodig, met aanwijzingen betreffende de uitspraak en met de vertaling in het Nederlandsch ; bijeengebracht door J. H. de Ruyter, hoofd eener School voor m.u.l.o., met medewerking van B. A. Buningh, leraar bij het middelbaar onderwijs. Amsterdam, H. J. W. Becht, 1906, 189 pp. Na de eerste druk werd Buningh niet meer als medewerker vermeld. — 1908 2e druk, 3e en 4e druk 1921, 1936 weer 3e, 1940 4e druk. De vijfde en laatste druk (246 pp.) mmv Johan Tersteeg verscheen in 1950. Prick van Wely en Van Goor kregen een Collectie spreekwoorden in vijf talen van een zekere C. Hoffmann (18-1-15) aangeboden maar zagen weinig in deze "concurrent van De Ruyters Gevleugelde Woorden". Als Kumpulan Kata-Kata Terkenal in het Belanda uitgegeven.

Hein de Bruin schetste in dankbare herinnering een beeld van Buningh bij leven in de autobiografische roman "Wat blijft" (1934). Buningh figureert daar onder de naam Kramer.