Dit hoofdstuk gaat over schilders die Kint kende (of wellicht gekend heeft : v.d. Wetering de Rooy, Zwier).

Schilderstek bij uitstek : Enkhuizen

Cor Kint woonde tot medio 1906 in Enkhuizen. Daar leefde hij het leven van een getalenteerde, hard studerende violist in opleiding. Hij zou het ver brengen, daarvan waren zijn leraren en de particulieren en fondsen die zijn studies betaalden overtuigd. Maar met zijn kameraden zwierf Kint ook door en rond Enkhuizen, voer mee in veldschuiten in de Boerenhoek binnen de Veste, onder de waterpoorten door het boerenland in, hij dook in de sluiskolk en zwom bij de muur van Denenburg, ravotte aan het noordeind van de Wierdijk, waar de boten van Jeltes lagen en een piertje de zee in stak. Na zijn verhuizing naar Amsterdam was Kint tot aan zijn dood nog heel vaak in Enkhuizen te vinden, evenals zijn vrienden, zijn achterneef de architect Dick Greiner, de dichter/schrijver Hein de Bruin en anderen.

“Vanaf de havenhoofden sprongen wij als jongens in het zilte nat. Zwommen, omgeven door dartelende bruinvissen naar de leidammen. Hier werden wij met gonjezak of oude deken als zeil op een uit het rommelhaventje ontvreemde, lekkende vlet zeeman.”
(Voorwoord van Jos Lussenburg in T. Stroink en K. Boonenburg, De stervende Zuiderzee. Jos Lussenburg, Apeldoorn z.j. [1975], p. 5).

Jos (Jannus) Lussenburg (1889-1975) en Kint – wat later met Freek Sietses en Gé van Doornik – trokken langs de schilderachtige plekjes in het Enkhuizen van toen, zetten zich neer, en tekenden of aquarelleerden, zoals ze dat vele locale en bezoekende schilders zagen doen.
  Op zijn zevende kreeg Lussenburg een viool. “Zijn leraar werd J. P. Roda. [...] Er is nog een leerling, Cor Kint, en met hem gaat Jos uit liefhebberij in de buurt van de haven aquarelleren”.
(Tom Stroink, hfdst. 'Biografie' in T. Stroink en K. Boonenburg, De stervende Zuiderzee. Jos Lussenburg, Apeldoorn z.j. [1975], p. 5).

Boonenburg vertelt het zo : [...] “begonnen de vioollessen bij J. P. Roda, een 'driftige en artistieke kerel', zoals zijn leerling later getuigde. Mijnheer Roda had nog een leerling, Cor Kint, en met hem ging de jonge Lussenburg vaak tekenen, uit pure liefhebberij, meestal in de buurt van de haven.”
(Jos Lussenburg en K. Boonenburg, Stervende Zee, Amsterdam 1963, hfdst. ‘Biografie’ p. 27).

Ook Kints boezemvriend Gé van Doornik (1892-1959) kreeg vermoedelijk zijn eerste vioollessen bij Jan Piet Roda (1865-1902), en ook hij begon te tekenen en schilderen. Een op deze site afgebeelde ets van het Hoofd te Enkhuizen uit 1921 getuigt van zijn kunnen, en van de band met zijn geboorteplaats. Hij heeft zelfs een serie portretopdrachten in de wacht gesleept, maar uiteindelijk heeft hij zich tot een vioolbouwer van klasse ontwikkeld, ondanks of dankzij een turbulent leven, waarin hij o.a. in Mittenwald, het Mekka der vioolbouwers, het nodige vakmanschap opdeed, en drie jaar lang met de zigeunerfamilie Weiss (in het orkest van Tata Mirando) door Europa trok.

In 1891 werd Dirk de Vries Lam (1869-1937) “benoemd tot leeraar aan de Teekenschool voor kunstambachten te Amsterdam, welke betrekking hij in 1895 verwisselde voor die van leeraar aan de H.B.S. te Enkhuizen. Tot 1903 woonde en werkte hij in deze prachtige stad, een reeks jaren die hij, naar ik meen, tot de gelukkigste in zijn leven mocht rekenen. Immer was de intieme architectuur van vroeger tijd hem een geliefd onderwerp geweest, en in Enkhuizen leefde hij in die rustige, harmonische sfeer, die hem zoo lief was. Vele van zijn beste werken kwamen hier tot stand”. De Vries Lam had een voorkeur voor de “architectuur van oude en stille stadjes, veelal die aan de vroegere Zuiderzee” – “in hooge mate hangt zij samen met het menschelijk doorleefde dat alle oude bouwsels eigen is.” Cor Kint heeft één jaar zijn lessen kunnen volgen. – Van Waay is niet in de Vries Lam geïnteresseerd, maar lees verder.
(Ir. G. Knuttel Jr., D. de Vries Lam, Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, jg. 49, Januari-Juli 1939, p. 169v).

George Marinus Tamson (1873-1939) volgde De Vries Lam als leeraar aan de H.B.S. op. Hij heeft Kint, die van 1902 tot 1905 op de 3-jarige H.B.S. zat, twee jaar in de klas gehad, 1903-1905. Op zijn pagina komt natuurlijk Wijnand Nieuwenkamp ter sprake, de veelzijdige kunstenaar, op wiens fabuleuze woonschip De Zwerver, gelegen in de Stichtse Vecht tussen Nieuwersluis en Breukelen, Tamson zijn laatste jaren sleet.
    Mak van Waay schreef in 1944 in Van Nederlandsche Schilders en Beeldhouwers 1870-1840 : TAMSON, G. M. Geb.: 20 September 1873 te Middelburg. Leerling van Huibers te Amsterdam. Invloed van van der Valk. Werkte in 1902 een half jaar onder P. Dupont in Auvers-sur-Oise. Onderw.: Landschap en Stadsgezicht. Tentoonstelling „Kunst van Heden", Rijksmuseum, 1939: Fontein S. Deminico [corr. Domenico], Villa Nieuwenkamp. Houtsneden. Overleden.

Reinier Sybrand Bakels (1873-1956), begonnen als tekenaar, heeft vaak in Enkhuizen geschilderd. Dat zou voor het eerst in 1906 geweest zijn, wordt beweerd, maar hij kwam al vóór 1900 in Enkhuizen, waar zijn broer Herman in 1901 tot predikant benoemd was, dus . . . Herman, die een deel van Kints studie betaalde, was er van 1901 tot 1907 als predikant aan de Doopsgezinde Vermaning verbonden. “Dit zoo pittoresque stadje van gebroken, bezonken kleuren, dit deftig-oudhollandsche havenplaatsje met zijn eerwaardige, schoone vervallenheid en zijn zacht-omwazende stiltesfeer, waarin nu en dan het melodieus geklingel van heldere klokketoontjes opeens zich hooren laat, zou Bakels zijn leven lang blijven trekken. Het bleef hem duurzaam een plek van onvergelijkelijke, innig-vertrouwde schoonheid, die hij steeds en onvoorwaardelijk verre boven het koninklijke, monumentale schoon van Parijs en het fantastisch-grillige en kleurrijke van het Zwitsersche berglandschap, hoezeer ook door hem bewonderd en verwerkt, bleef verkiezen.”
(Mr. H.F.W. Jeltes, De schilder Bakels, in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, jg. 36, 1926, p. 366v).

Aan de Enkhuizer havenmond nam Willem Bastiaan Tholen (1860-1931) afscheid van het leven met een schilderij, een van zijn laatste, dat hij ‘VOOR DE HAVEN’ noemde. “Eens, het was in zijn laatste levensjaar, hem opzoekend in zijn atelier, vertelde Tholen mij hoe, voor het eerst, een kleine ‘attaque’ hem getroffen had. Op mijn vraag of dit een erge schrik geweest was, kreeg ik, eenigszins terechtwijzend, tot antwoord : «Van zooiets schrik je niet, dat aanvaard je.» Wetende dat niet veel levensdagen hem meer beschoren waren, werkte hij den laatsten zomer, dien van 1931, nog met volle vreugde en op volle kracht in zijn geliefd Enkhuizen.”
    Opmerkelijk : Mak van Waay neemt Tholens zuster op in Van Ned. Sch. en Bldh. 1870-1940 (1944) maar negeert Tholen zelf. <THOLEN, MEJ. M. Geb.: 1870 to Kampen. Overl. 19 Juni 1911 to Apeldoorn. Zij was leerling van Gabriel en van J. Voerman. Onderw.: Stillevens, Landschappen. Ook Figuur. Plasschaert: „Hollandsche Schilderkunst".>
    Nog curieuzer is van Waay's lemma over BAKELS, REINIER SYBRAND. <Meester in de rechten. Geb.: 4 Augustus 1873 te Den Hoorn op Texel. Autodidact. Exp.: Pulchri Studio, Den Haag. St. Lucas, Amsterdam. Nam deel aan tentoonstellingen te: Venetië, Helsingfors, Bradford, Glasgow, Barcelona. Werken in: Stedelijk Museum, Den Haag. Musea te Enschede, Belgrado. Onderwerpen: Portretten, Havens, Stadsgezichten, Sneeuwlandschappen, Texelsche schapenstukken. – Lid van Pulchri, Den Haag. Schildert sinds 1904. Tijdschriftartikelen: „Op de Hoogte", „Elsevier". Plasschaert „Hollandsche Schilderkunst". Woont te Den Haag>.
   Hier ontbreekt R. S. Bakels, W. B. Tholen. 150 reproducties naar werken van zijn hand. Met een biografische inleiding door Mr. Dr. R. S. Bakels, den kunstenaar op zijn 70sten verjaardag aangeboden. Den Haag 1930. Heerschte er strijd op den Olympus?
(G. Knuttel Jr., W. B. Tholen, 1944, p. 18, 21).

                      

Johannes Embrosius van de Wetering de Rooy (1877-1972) heeft in de jaren rond 1910 in Enkhuizen gewoond. Hij was niet snel op Enkhuizen uitgekeken en schilderde zowel in als buiten het sinds de Gouden Eeuw sterk geslonken stadje, waar het buitengebied al binnen de vestingmuren begon. "In geen der andere steden is het verschil met vroegere grootheid zoo duidelijk te zien. In 't eerst besef je 't niet eens, dat de wandelwegen die ver buiten de tegenwoordige bebouwde kom liggen, vroeger de stadswallen zijn geweest. Vooral naar het Noorden en Westen is dat akelig, om te zien : die groote bouwlanden en weiden, waar eens deftige huizen hebben gestaan. Jarenlang bestond het voornaamste handelsartikel dat Enkhuizen uitvoerde, uit marmer, afkomstig van den afbraak der oude koopmans- huizen". Aldus Theo Thijsse in Langs de Zuiderzee (1914). [NB bouwland = akkerland, bouwer = boer.]

Klaas Zwier (1931-1998) werd geboren in de polder Het Grootslag benoorden Enkhuizen. Hij werkte zich op, kreeg een aannemersbedrijf en beoefende daarnaast de schilderkunst. Dat is ietwat plechtig uitgedrukt, maar Zwier nam het schilderen serieus, hij heeft een tekencursus gevolgd om zijn gave verder te ontwikkelen en hij copiëerde andere meesters om van hun te leren.

Johannes Embrosius van de Wetering de Rooy (1877-1972) woonde en werkte rond 1912 in Enkhuizen. Twee schilderijen van de polder Het Grootslag even buiten de Noorderpoort heb ik van hem kunnen vinden, alsmede een stemmig kijkje in 'het Suud' bij het Wapen van Urk, daar waar Breedstraat en Bocht samenkomen, in het oude hart van Enkhuizen.

Van de Wetering de Rooy woonde in de Westerstraat in het huis Wijk I nr. 10 bij de Wed. C. P. de Jong, zijn schoonmoeder. Op 9 juni 1910 was Embrosius getrouwd met Baukjen de Jong, dochter van Cornelis Pieter de Jong en Grietje Brat. Cornelis Pieter de Jong was een broer van Geertje de Jong, getrouwd met Jan Scholten. Hun zoon Pieter Scholten was kennelijk een goede bekende van Van de Wetering de Rooy, want op de begrafenis van Pieter was Van de Wetering de Rooy een van de aanwezigen (Haagse Courant, 3 aug. 1929).

Van Johan van der Zee zijn geen levensdata bekend.

Om met Jos Lussenburg te eindigen, hij schreef : “Zo dikwijls ik over de Zuiderzee zwervend met mijn schip de 'Sjemonow' het silhouet van Enkhuizen uit de kim zag rijzen, was daar de vreugde van mijn gelukkige jeugd in en om dat mooie oude Zuiderzeestadje weer in mij terug. Voer ik dan over het voor de stad langs liggende vaarwater het Krabbersgat binnen en klonk het zilvertonig klokkenspel van de oude Drommedaristoren mij van over het water tegemoet, dan wist ik : ik ben weer thuis.”
(Voorwoord van Jos Lussenburg in T. Stroink en K. Boonenburg, De stervende Zuiderzee. Jos Lussenburg, Apeldoorn z.j. [1975], p. 5).

Terug naar boven